
Een uitje naar Eembrugge ruim 300 jaar geleden
Een dagje uitgaan is van alle tijden. Wel was het in het verleden min of meer een voorrecht van de beter gesitueerden, de mensen met geld. Zo maakt op een mooie dag in 1692 ene Wijnand Blaauspot, bezitter van de hofstede Ankeveen met een groot aantal vrienden een uitstapje naar Eemnes, Eembrugge. Het gezelschap ging gezellig met waarschijnlijk een soort ‘Jan Plezier’, getrokken door paarden, op pad.
In die tijd was het gewoon dat voor een dergelijke gelegenheid soms ook een dichter werd uitgenodigd om verslag te doen van de reis. Dit werd dan gedrukt en aan alle deelnemers als aandenken toegestuurd. De ‘hofdichter’ Anthony Jansen mocht toen mee om het verslag, natuurlijk op rijm, te maken. Anthony maakte er echt werk van in voor die tijd gebruikelijke breedspraak.
Elk bospaadje, akkervelden en andere bijzonderheden in het landschap werd beschreven. Het resultaat was een lang in dichterlijk verslag.
Hieruit leiden we af dat het gezelschap reist via de Hoge Vuursche naar een herberg in Eembrugge, waar herbergier Samuël en zijn vrouw Geertrui een voortreffelijk maal hebben klaar staan. Na deze maaltijd vertelt de dichter nog iets over Eembrugge en wordt de terugreis aangevangen. Via een meer oostelijk route reed men langs Baarn, door Eemnes (waarschijnlijk de Wakkerendijk, langs Laren en werd in Blaricum de Tafelberg nog aangedaan. Het bleek een vermoeiende reis, waarbij zelfs het avondeten werd vergeten!
Hieronder zijn enkele voor deze regio interessante verzen uit het verslag van deze ‘speelreis’ afgedrukt:
“Men zag hier de Eemstroom in zijn vloeien,
Het hooge huis ter Eem besproeien,
Dat voor een deel lag neergevelt,
Gedachtig aan het Fransch geweld,
Wat hier van Amsterdam gevaaren,
Doorkruischt de Zuiderzeesche baaren,
Indien ’t aan de Amersfoorder wal,
Zich van zijn vracht ontlasten zal,
‘it Zy of met zeilen of laveeren,
Moet de Eembrug en haar tol passeeren,
De waagen stond weer toegerust,
Elk was zijn eigen plaats bewust,
Men had gewandeld en gekeeken,
’t Wierd weeder tijd om op te breken,
Flux was men Baaren al voorby,
De Moole en Zandvoort aan een zy,
En Emmenes wierd deur gevaaren,
Met Blarikum, beneevens Laaren,
Men kreeg de Taafel in ’t sicht,
Op ’t hoogste van het Goy gesticht,
Vanwaar men ’t nieuwsgier oog laat dwaalen
Verre over heuvelen en daalen,
En teld de Steeden, die men ziet,
En de Dorpen, zestig in het verschiet,
Dat eenige uuren werk kan geeven,
Om deze sytreek deurheen te streeven,
Daar geen gehucht wierd afgedaan,
O het vermaaklijk kleefd ‘r aan,
Kornelis, met de toom in handen,
Had orde over klei en zanden,
Tot Huizen toe, met overleg,
Zoo ver te draven uit de weg,
En ’t was met oordeel voorgenoomen,
Om over Bussum t’huis te koomen,
Dat ’s avonds tijdig wierd volbragt,
Gevolgt van een gerusten nacht.
Dewijl me moede was gezeeten,
Niet eens bedacht op avondeten,
Elk trachte vlijtig na de kooy,
Verzaadigt van ’t gezicht op ‘Goy “ (en Eem natuurlijk..)
Bijgevoegd FOTO
Onder de foto vermelden s.v.p.
Foto van de oriëntatietafel zoals destijds aanwezig op de Tafelberg (toen ‘kooltjesberg’ genoemd)