Ik droom wat af, soms. En dan heb ik het niet over vroeger, toen ik met halfopen mond wazig voor me uit starend mijn tijd op school kostelijk zat te verdoen. Zo heerlijk ontspannend. Een dubbel blokuur Duitse literatuur, waarbij ik me half in slaap liet hypnotiseren door het sonore stemgeluid van de docent, die de rust in zijn klas volkomen ten onrechte versleet voor het resultaat van geboeid luisteren.
Nee, ik heb het meer over krankzinnig gedetailleerde dromen waar Freud misschien raad mee zou hebben geweten, maar ik niet. Zo liet ik ooit in mijn dromen mijn vader, die geen spoortje agressie in zich had, een huis bestormen met een semi-automatisch wapen, waarbij negen man het loodje legde. Gelet op mijn vaders legendarische onhandigheid, die hem vast zou hebben verhinderd ook maar iets te begrijpen van een AK47, best opmerkelijk. En als hij wel zou hebben begrepen hoe het functioneerde, zou zo’n AK-47 geheid een roemloos einde gevonden hebben onder zijn onhandige handen. Want sommige vaders konden alles maken wat hun ogen zagen; mijn vader kreeg alles kapot. Moeiteloos. Hoewel mijn vaders gedroomde wandaden breed werden uitgemeten in de media, vond mijn moeder het vooral ‘schandalig’ dat hij niet meer welkom was op zijn werk. Dat vond ik dan weer wel een logisch element in het verhaal; mijn moeders loyaliteit en soms ook naïviteit waren grenzeloos.
Maar het kan altijd nog idioter. Vannacht bleek ik door kennissen geboekt te zijn voor een concert in Parijs met een gelegenheidsband bestaande uit vriendinnen van de jongste dochter. Het idee was dat we in een vier uur (!) durend tribute-concert de grootste hits van de Red Hot Chili Peppers ten gehore zouden brengen. Het ging hier niet om een gezellig intieme setting, maar om het voetbalstadion van Paris St Germain, wat de faalangst pittig aanwakkerde. Zo niet bij de jongste dochter en haar vriendinnen, die er enorm veel zin in hadden. Ik moest de gitaarpartijen voor m’n rekening nemen. Mijn verweer ‘dat ik dus eigenlijk geen gitaar speel’ werd afgedaan als ‘gezeur’. “Jij ziet ook áltijd beren op de weg. En het is toch heel eervol dat we gevraagd worden?” Jawel, maar… Mijn suggestie dat het, gelet op de lengte van het concert en het feit dat ik dus eigenlijk geen gitaar speel wellicht een goed idee zou zijn geweest als we ‘even hadden geoefend’ werd ook al afgedaan als ‘ultieme mierenneukerij’. Waarop ik, net voordat ik met koppijn wakker werd mijn toevlucht nam tot de beproefde vrouwelijke uitweg: “ja, maar, ik weet dus echt niet wat ik aan moet trekken.” Dromenuitleggers, zeg het maar.
Obstinata